โSchรถne coralli! Schรถne coralli!โ roepen reeds van verre de Capreesche visschers, die bij den ingang van De Blauwe Grot op vreemdelingen azen. Rechtop staan ze in hun schommelende bootjes, met รฉรฉn gebruinden knuist โn roeispaan omvattend, in de andere, opgeheven hand โn vochtig brok koraal, dat als โn smakelijke, bloedroode zeevrucht lokkend glinstert in de zon.
Achter den oostelijken rotswand is uit de richting van de marina โ de visschershaven aan de naar Napels gekeerde zijde van het kleine eiland Capri โ de pas overgeschilderde jol van Mario Ferraro opgedoken; als passagiers heeft hij de drie vreemdelingen aan boord, die hem gisteren inHotel La Palma bestelden. Het zijn twee jongedames, ieder onder de beschutting van โn parasol, waarvan de kleurengloei door het zonnevonkelende zeewater gulzig wordt ingezogen, - en โn blonde, breedgeschouderde jongeman, die vroolijk en onbewogen om zich heen ziet; uit den zijzak van zijn grijs reispak komt het schelrood omslag van โn Baedeker kijken.
ืกืืคืืจืช ืืกืคืจืืช